Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Kaderwet diervoeders

 

Artikel 28
1
Met betrekking tot dieren die door middel van vervoedering of drenking aan te wijzen schadelijke stoffen hebben opgenomen of waarvan wordt vermoed dat zij dergelijke stoffen hebben opgenomen, kan Onze Minister besluiten dat, totdat het tegendeel is gebleken, dan wel van overheidswege is vastgesteld dat het dier weer vrij is van deze stoffen:
a
de dieren alsmede de van deze dieren afkomstige producten het bedrijf waar deze dieren worden gehouden niet verlaten dan met toestemming van Onze Minister;
b
de dieren opgestald worden of de stallen niet verlaten dan met toestemming van Onze Minister;
c
de dieren opgehokt worden of het hok niet verlaten dan met toestemming van Onze Minister;
d
de dieren op een aangewezen plaats worden gehouden en deze niet verlaten dan met toestemming van Onze Minister;
e
andere maatregelen worden getroffen, voorzover de maatregelen zijn voorgeschreven bij een communautaire maatregel.
2
De in het eerste lid bedoelde aanwijzing van schadelijke stoffen geschiedt door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
3
Onze Minister kan besluiten dat de in het eerste lid bedoelde dieren en producten op een door hem voorgeschreven wijze worden gemerkt of geïdentificeerd en geregistreerd.
4
De toestemming, bedoeld in het eerste lid, kan onder beperkingen worden verleend. Aan de toestemming kunnen voorschriften worden verbonden.
5
Ter voorkoming dat dieren door middel van vervoedering of drenking aan te wijzen schadelijke stoffen opnemen kan Onze Minister besluiten dat de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, worden getroffen totdat is gebleken, dan wel van overheidswege is vastgesteld, dat de mogelijkheid dat schadelijke stoffen worden opgenomen is geweken. Het tweede tot en met vierde lid is van overeenkomstige toepassing.
6
Onverminderd het eerste lid kan Onze Minister met betrekking tot producten van dieren die door middel van vervoedering of drenking aan te wijzen schadelijke stoffen hebben opgenomen of waarvan wordt vermoed dat zij dergelijke stoffen hebben opgenomen, totdat het tegendeel is gebleken, dan wel van overheidswege is vastgesteld dat deze dieren vrij zijn van deze stoffen, besluiten dat de producten uit de handel worden genomen en centraal worden opgeslagen.
7
Een ieder die dieren en producten onder zich heeft of heeft gehad met betrekking waartoe maatregelen als bedoeld in het eerste, vijfde en zesde lid zijn getroffen, verstrekt op het eerste verzoek van Onze Minister inlichtingen omtrent herkomst en verhandeling van deze dieren en producten.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •